Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7496

Datum uitspraak2007-11-06
Datum gepubliceerd2007-11-09
RechtsgebiedFaillissement
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers138952
Statusgepubliceerd


Indicatie

WSNP. Onverantwoord ondernemerschap.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector civiel recht Afdeling insolventies zaaknummer: 138952 nummer verklaring: BEB0220700036 vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 6 november 2007 [verzoeker] wonende te [woonplaats] verzoeker heeft op 17 september 2007 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Ter terechtzitting van 23 oktober 2007 is verzoeker gehoord. Het proces verbaal van dit verhoor dient als hier ingevoegd te worden beschouwd. Bij ieder verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling dient de rechtbank ambtshalve te toetsen of de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan en / of onbetaald laten van schulden te goeder trouw is geweest. Alle relevante omstandigheden worden meegewogen, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan en de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt van het ontstaan of van het onbetaald laten van de schulden. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. Verzoeker heeft volgens het handelsregister sinds 1976 een eenmanszaak gehad, genaamd Glas Interior Design. Met ingang van 27 juni 2007 is deze onderneming opgeheven. Blijkens de verklaring ex artikel 285 lid 1 onder e Fw heeft verzoeker een totale schuldenlast van € 371.798,07. Hierbij dient de vordering van de belastingdienst nog te worden opgeteld. Deze is echter thans nog niet bekend, doch alleen al de verschuldigde Omzetbelasting over de jaren 2004 en 2005 en de Inkomstenbelasting over de de jaren 2003 en 2004 beloopt volgens een in opdracht van de gemeente Heemstede opgesteld BBZ-rapport van 5 april 2007 in ieder geval meer dan € 36.000,-. Uit voornoemd BBZ-rapport blijkt voorts onder meer dat verzoeker: - in 2004 een bedrag van € 102.000,- uit de onderneming heeft onttrokken, terwijl er dat jaar een netto winst was gerealiseerd van € 29.200,-; - in 2005 een bedrag van € 49.900,- uit de onderneming heeft onttrokken, terwijl er dat jaar een netto winst was gerealiseerd van € 6.900,-; - in 2006 een bedrag van € 46.600 uit de onderneming heeft onttrokken, terwijl er dat jaar een netto winst was gerealiseerd van € 34.900,-; - sprake is van een tweede huis in Turkije. Hiervan heeft verzoeker verklaard dat dit huis in 2005 is aangekocht voor € 85.000,- en niet op zijn naam staat, maar dat hij wel medefinancier is; - verzoeker tot juni 2007 in een Mercedes Vito is blijven rijden, met lease termijnen van € 738,- per maand. De conclusie van het rapport luidt tenslotte onder meer dat verzoeker al vóór 2003 kampt met een negatief vermogen, dat hij al jaren op te grote voet leeft en dat er teveel gelden aan het bedrijf zijn onttrokken voor privé doeleinden. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van onverantwoord ondernemerschap, omdat verzoeker welbewust gedurende lange termijn is doorgegaan met de voortzetting van zijn onderneming, terwijl hij tevens, in verhouding met de netto winst, zeer hoge bedragen voor privé doeleinden uit de onderneming onttrok. Hierdoor is de schuldenlast verder uitgebreid en zijn schuldeisers ten onrechte onbetaald gelaten. Ook de omstandigheid dat verzoeker tot vlak voor de indiening van zijn schuldsaneringsverzoek in een auto is blijven rondrijden met maandlasten van circa € 700,- per maand getuigt van onverantwoord ondernemerschap. Tenslotte is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is geworden dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van de Inkomsten- en Omzetbelasting niet te goeder trouw is geweest. Het gaat in de onderhavige zaak om belastingschulden die periodiek en op aangifte behoren te worden voldaan. Zeker als zulke schulden – zoals in deze zaak – omvangrijk zijn en over een langere periode zijn ontstaan en onbetaald gelaten, treft de schuldenaar een verwijt. Niet is gebleken van omstandigheden die tot een andere conclusie zouden moeten leiden. Een en ander impliceert dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan en onbetaald blijven van zijn schulden niet te goeder trouw is geweest. Bovenstaande brengt met zich dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling met toepassing van artikel 288 lid 2 onder b Fw zal worden afgewezen. BESLISSING De rechtbank: - wijst het verzoek af. Gewezen door mr. A.H. Veldmaat-Wansink, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 november 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.